Begeleid Zelfstandig Leren - Presentaties met MS PowerPoint 2010
VVKSO - Guimardstraat 1 - 1040 BRUSSEL

 

  Studiewijzer 9

 

 

 

Module 9 - Afbeeldingen en illustraties

·        Invoegen van afbeeldingen

·        een afbeelding aanpassen

·        afbeeldingstijlen toepassen op een afbeelding

·        een afbeelding schikken

·        de afmeting van een afbeelding bewerken

·        achtergrond van een afbeelding verwijderen

·        Een afbeelding als achtergrond

·        Een illustratie invoegen

·        Comprimeren van afbeeldingen

·        Gebruik van raster en hulplijnen

     

Invoegen van afbeeldingen

Aan een dia kun je grafische objecten toevoegen. Op die manier kun je een afbeelding, een logo, een illustratie toevoegen aan je presentatie. Als je wilt dat een object voorkomt op alle dia's in een presentatie, moet je ze toevoegen aan het model.

Een afbeelding voeg je in via het tabblad Invoegen, groep Afbeeldingen, Afbeelding.

Zoek de afbeelding die je wilt invoegen en dubbelklik hierop.

Als je meerdere afbeeldingen wilt toevoegen, houd je de Ctrl-toets ingedrukt terwijl je de afbeeldingen selecteert die je wilt invoegen.

De grootte, de opmaak, de positie van de afbeelding ... kun je aanpassen via de speciale werkbalk Hulpmiddelen voor afbeeldingen


 

 

4  Een afbeelding aanpassen

Je kunt de kleurintensiteit (verzadiging) en de kleurtoon (temperatuur) van een afbeelding aanpassen, de afbeelding andere kleuren geven of de doorzichtigheid van een van de kleuren wijzigen. Je kunt meerdere kleureffecten op de afbeelding toepassen, een afbeelding voorzien van een artistiek.
 

  • Via de knop Correcties kun je de helderheid en contrast van de afbeelding aanpassen en het beeld verscherpen of verzachten.

ò

  • Via Opties voor afbeeldingscorrecties... heb je nog meer mogelijkheden.

  • Via de knop Kleur   kun je de afbeeldingskleuren wijzigen.

ò

  • Via de knop Artistieke effecten   kun je de afbeelding heel eenvoudig voorzien van een effect.

ò

 

  • Afbeeldingen comprimeren: om de grootte van de presentatie te beperken (zie verder).

  • Afbeelding wijzigen: een andere afbeelding weergeven met het behoud van de opmaak en het formaat van de huidige afbeelding.

  • Beginwaarden van afbeelding: alle wijzigingen in de opmaak van de geselecteerde afbeelding negeren.

 

4  Afbeeldingstijlen toepassen op een afbeelding

Je kunt een afbeeldingstijl toepassen om een afbeelding of illustratie te laten opvallen in een presentatie. Afbeeldingstijlen zijn combinaties van verschillende opmaakopties, zoals een afbeeldingsrand en afbeeldingseffecten.

Wanneer je de aanwijzer boven een miniatuur houdt, kun je via het LiveVoorbeeld bekijken hoe de afbeelding er zal uitzien.

De verschillende stijlen worden weergegeven in de galerie Afbeeldingstijlen.

Ook de afbeeldingrand, het effect en de afbeeldingsindeling kun je wijzigen.

  • een afbeeldingstijl toepassen uit de galerie

ò

  • de afbeeldingrand aanpassen

ò

  • een afbeeldingeffect toepassen

ò

  • een afbeeldingsindeling selecteren , waarmee je de afbeelding in een SmartArt opneemt en je heel eenvoudig tekst kunt toevoegen aan de afbeelding

 

 

Demo: Het gebruik van de werkbalk Hulpmiddelen voor afbeeldingen  
  4  Een afbeelding schikken

  • Naar voorgrond: het geselecteerde object voor alle andere objecten plaatsen, zodat geen enkel deel van het object verborgen wordt achter andere objecten.

  • Naar achtergrond: het geselecteerde object achter alle andere objecten plaatsen.

  • Selectiedeelvenster: het selectiedeelvenster zichtbaar maken om afzonderlijke objecten te kunnen selecteren en de volgorde en de zichtbaarheid te kunnen wijzigen.

  • Uitlijnen: de randen van meerdere geselecteerde objecten uitlijnen.

ò

 

  • Groeperen: geselecteerde objecten groeperen tot één object, zodat ze ook als één object kunnen verplaatst worden.

ò

  • Draaien: het geselecteerde object draaien of spiegelen.

ò

 

  4  De afmeting van een afbeelding bewerken

  • Bijsnijden: de afbeelding bijsnijden om ongewenste delen te verwijderen.

ò

  • Bijsnijden op vorm: je kunt de vorm van de afbeelding wijzigen met behoud van alle opmaak.

ò

 

  • Bijsnijden/Opvullen: het afbeeldingsgebied wordt gevuld, waarbij de oorspronkelijke hoogte-breedteverhouding gerespecteerd wordt.

ò

ò

  • Bijsnijden/Aanpassen: je wijzigt het formaat van de afbeelding, zodat de hele afbeelding wordt weergegeven in het afbeeldingsgebied, waarbij de oorspronkelijke hoogte-breedteverhouding gerespecteerd wordt.

ò

ò

  • Hoogte van vorm: de hoogte van de afbeelding wijzigen.

  • Breedte van vorm: de breedte van de afbeelding wijzigen.

In het dialoogvenster Grootte en positie, dat je opent naast de aanduiding van de groep Grootte, heb je nog meer mogelijkheden.

 

4  Achtergrond van een afbeelding verwijderen

Je kunt een achtergrond van een afbeelding verwijderen om het onderwerp van de afbeelding te accentueren of te benadrukken of om storende details te verwijderen.

Oorspronkelijke afbeelding

Je kunt de automatische achtergrondverwijdering gebruiken of lijnen tekenen om aan te duiden welke gedeelten van de achtergrond van de afbeelding je wilt behouden en welke je wilt verwijderen.

  • selecteer de afbeelding;

  • kies Achtergrond verwijderen;

  • het gebied dat zal verwijderd worden, wordt in het paars aangeduid;

  • je kan dit gebied nog aanpassen;

  • op het tabblad Achtergrond verwijderen, groep Sluiten, kies je Wijzigingen behouden.


De afbeelding met de achtergrond verwijderd

In bovenstaand voorbeeld werd de automatische achtergrondverwijdering gebruikt. Je kunt ook lijnen tekenen om aan te duiden welke gedeelten van de achtergrond van de afbeelding je wilt behouden en welke je wilt verwijderen.

Wanneer je op onderstaande foto de achtergrond automatisch verwijdert, wordt er een deel teveel verwijderd.

ò

Je kunt dan met de knop extra gebieden aanduiden om te behouden, zodat je onderstaand resultaat krijgt.

ò


 

Demo: Achtergrond van afbeeldingen verwijderen  

Een afbeelding als achtergrond

Om een afbeelding als achtergrond voor een dia te gebruiken ga je als volgt tewerk:

  • kies je op het tabblad Ontwerpen, groep Achtergrond, Achtergrondstijlen;

  • kies Achtergrond opmaken...

  • in het dialoogvenster Achtergrond opmaken kies je Opvulling met figuur of bitmappatroon;

  • met de knop Bestand... selecteer je de gewenste afbeelding.

  • sluit het dialoogvenster.

 

Een illustratie invoegen

Een illustratie voeg je in via het tabblad Invoegen, groep Afbeeldingen, Illustratie.

In het taakvenster kun je een zoekwaarde ingeven of je kunt via de Mediagalerie naar een gepaste illustratie zoeken.

Een illustratie voeg je in op de dia, door op de gewenste illustratie te klikken.

 

Comprimeren van afbeeldingen

Afbeeldingen kunnen de bestandsgrootte van de presentatie aanzienlijk vergroten.

Je kunt deze bestandsgrootte beperken door keuzes te maken over de resolutie van de afbeelding en de kwaliteit of compressie van de afbeelding.

Een eenvoudige manier om dit in balans te houden is de afbeeldingsresolutie af te stemmen op het gebruik van het bestand. Als je de afbeelding bijvoorbeeld verzendt in een e-mailbericht, kun je een lagere afbeeldingsresolutie opgeven om de bestandsgrootte te verkleinen. Als de afbeeldingskwaliteit echter belangrijker is dan de bestandsgrootte, kun je opgeven dat de afbeeldingen nooit mogen worden gecomprimeerd.

Een afbeelding comprimeren doe je via de werkbalk Hulmiddelen voor afbeeldingen, groep Aanpassen, Afbeeldingen comprimeren.

  • Als je alleen de resolutie voor de geselecteerde afbeeldingen wilt wijzigen in plaats van alle afbeeldingen in het bestand, schakel je het selectievakje Alleen op deze afbeelding toepassen in.

  • Bij Doeluitvoer selecteer je de gewenste resolutie.

  • Bij de optie Documentresolutie gebruiken wordt de resolutie gebruikt die is ingesteld op het tabblad Bestand. Standaard is deze ingesteld op Afdrukken of 220 ppi, maar u kunt deze standaardafbeeldingsresolutie wijzigen.
     



 

  Gebruik van raster en hulplijnen

Via het snelmenu Raster en hulplijnen... open je onderstaand dialoogvenster.

ò

Het raster kun je ook aan- en uitzetten via het tabblad Beeld, groep Weergeven.

Het raster en de hulplijnen kunnen je helpen bij het uitlijnen van objecten, omdat deze een visuele leidraad bieden bij het werken met de objecten en de dia.

Gebruik het raster om objecten nauwkeuriger uit te lijnen, vooral ten opzichte van elkaar.

Gebruik één of meer hulplijnen om objecten gelijkmatig te verdelen, waarbij het raster kan in- of uitgeschakeld zijn.

Zowel de hulplijnen als het raster kun je weergeven of verbergen en je kunt tevens hulplijnen toevoegen of verwijderen.

Als je een hulplijn wilt toevoegen, hou je de Ctrl-toets ingedrukt terwijl je een bestaande hulplijn sleept. Als je een hulplijn wilt verwijderen, sleep je de hulplijn tot buiten de dia.

Hulplijnen en rasters zijn niet zichtbaar in presentaties en ook niet bij het afdrukken.

Voor het raster is de optie Uitlijnen op raster beschikbaar, waarbij objecten tijdens het tekenen of verplaatsen worden uitgelijnd op het dichtstbijzijnde snijpunt van het raster of ten opzichte van een ander object. De optie Uitlijnen op raster is standaard ingeschakeld en wordt zelfs toegepast wanneer het raster is verborgen.

 

Demo: Gebruik van raster- en hulplijnen